De grootste risico's met impact op het weerstandsvermogen worden hieronder beschreven. Hierbij merken wij op dat de risico's in deelnemingen en leningen hier niet meegenomen zijn, omdat deze reeds gedekt zijn middels de risicoreserve SIS 3.0.
Maaslijn
Financiële impact
Met een kredietbesluit in september 2023 en het vaststellen van de begroting 2024 is er een extra krediet gevoteerd voor de investeringen in het infraproject Maaslijn. De kapitaallasten zullen als gevolg van dit besluit vanaf 2026 met € 1,34 mln. per jaar toenemen. In dit krediet zitten naar verwachting ruim voldoende reserveringen om toekomstige tegenvallers op het infra-gedeelte op te vangen.
Daarnaast zijn er gedurende 3 jaren incidentele meerkosten ten aanzien van de ov concessie van naar schatting € 20 tot € 27 mln. per jaar. Hiervoor wordt het benodigd incidenteel weerstandsvermogen geschat op € 28,8 mln.
Termijn duidelijkheid
De scopewijziging waarbij de einddatum van het project wijzigt van 2024 naar 2027 heeft financiële consequenties voor het infragedeelte, maar heeft ook gevolgen voor de openbaar vervoerconcessie als gevolg van het niet tijdig kunnen inzetten van elektrisch materieel. Als gevolg van de gewijzigde Statenmotie 2951 IJpelaar Berghorst c.s. inzake ‘de Maaslijn is een Rijksproject’ worden de gevolgen van de scopewijziging zoveel mogelijk bij het Rijk neergelegd. Hierover zijn momenteel nog geen concrete afspraken gemaakt en de gesprekken met het Rijk lopen nog.
Omschrijving risico's
Medio 2024.
Acties/beheersing
De Provincie zal verder in overleg treden met het Ministerie van IenW om invulling te geven aan de motie. De extra ov-kosten als gevolg van langer doorrijden met dieseltreinen worden verder geverifieerd door een derde partij.
Provinciefonds
Financiële impact
De ontwikkeling van de algemene uitkering wordt bepaald door het accres, door overige ingrepen van het Rijk, door taakmutaties, door herverdelingen en vanaf 2015 de onder- of overschrijding van het BCF-plafond.
Het accres wordt bepaald door de groei van de rijksuitgaven en varieert van jaar op jaar, maar ook met betrekking tot één jaar. Voor één jaar varieert een accres met maximaal 2 à 3 procentpunt. Het accresbedrag in het provinciefonds wordt bepaald door het accrespercentage te vermenigvuldigen met de bedragen die als algemene en decentralisatie-uitkeringen in het provinciefonds zitten. Door toevoeging van nieuwe bedragen in het provinciefonds neemt bij eenzelfde accrespercentage het accresbedrag toe. Dit bedrag kan hoger worden als ook het accres van het voorgaande jaar nog wijzigt, want zo’n bijstelling werkt structureel door, en beide wijzigingen hetzelfde teken (+ of -) hebben. De financiële impact kan dan tot € 6 à 7 mln. oplopen.
De systematiek om het accres te bepalen is ontwikkeld om het provinciefonds even snel te laten groeien of dalen als de rijksbegroting. De budgettaire impact van dit soort fluctuatie kan heel sterk variëren. In de regel moet jaarlijks rekening worden gehouden met een mogelijk financieel nadeel hierdoor van € 1 à 2 mln.
Nieuwe taken of taken die bij de provincies verdwijnen leiden ook tot meer of minder middelen. Uitgangspunt is dat de middelen toereikend zijn om de taak uit te voeren. Een taakmutatie leidt dan wel tot een wijziging van de algemene uitkering of een decentralisatie-uitkering, maar niet tot een wijziging van de financiële ruimte. De financiële impact is nihil.
Daarnaast speelt het risico betreffende het plafond van het BTW- Compensatiefonds (BCF). Overschrijden de BTW- claims van provincies en gemeenten het plafond, dan wordt de overschrijding gekort op het provincie- en gemeentefonds. Omgekeerd leidt een onderschrijding van het plafond tot een toevoeging aan het provincie- en gemeentefonds. Voorlopig gaan we ervan uit dat de financiële impact € 1 mln. (incidenteel) kan zijn.
Structureel is het risico toegenomen en opgevoerd als gevolg van de herijking provinciefonds met een maximale impact van € 29 mln.
Voor 2023 bedraagt de voorlopige stand van de algemene uitkering € 233 mln. (decembercirculaire 2023).
Omschrijving risico
In mei 2021 is het proces gestart voor het herijkingsonderzoek provinciefonds. Dat proces loopt op dit moment nog steeds. Doel is te komen tot een geactualiseerd model voor de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds dat voldoet aan de eisen van de Financiële verhoudingswet. Draagvlak is van groot belang.
Op dit moment blijkt op basis van voorlopige uitkomsten dat het nieuwe verdeelmodel sterk nadelig kan zijn voor Limburg. Dit staat op gespannen voet met de uitkomsten van onderzoeken “Elke regio telt”.
Over de uitkomsten van het proces zal zodra meer bekend is via de reguliere informerende stukken over de circulaires worden gerapporteerd.
Voor wisselingen in het accres moeten we in 2024 met een maximale financiële impact van € 10 mln. per jaar rekening houden. Daarnaast kan de impact van herijking nog sterk negatief uitpakken.
Termijn duidelijkheid
De uitkering 2024 wordt definitief vastgesteld in de meicirculaire 2025.
Acties/beheersing
Via IPO is er een constant overleg over de voorstellen van het Rijk.
Europese programma's en SPUKs
Financiële impact
Voor de periode 2014-2020 is wederom uitgegaan van een risico/weerstandsvermogen van € 4 mln. De programma’s uit de periode 2007-2013 zijn inmiddels door Brussel definitief afgerekend. Over die periode zijn geen financiële claims ingediend.
Omschrijving risico
Het risico houdt verband met mogelijke correcties bij de eindafrekening van de EU bijdrage in Europese Programma’s door Brussel en de Rijkscofinancieringsbijdrage door de lidstaat.
De Provincie Limburg maakt zoveel mogelijk gebruik van subsidies vanuit de Europese structuurfondsen (o.a. OPZuid en de Interreg-A programma’s). De EU-regelgeving stelt dat de ‘Lead partner’ van een project verantwoordelijk c.q. aansprakelijk is voor de financiële risico’s van het gehele project, dus bijvoorbeeld in geval van een korting op de EFRO bijdrage. Een lagere vaststelling wordt in principe doorbelast aan de projectuitvoerder. Daar waar de Provincie Limburg ‘Lead partner’ is, geldt dus ook een terugbetalingsrisico wanneer EU-middelen niet conform de geldende wet- en regelgeving worden besteed. Datzelfde geldt voor de Rijkscofinancieringsbijdrage. Een vergelijkbaar risico loopt de Provincie met de Specifieke uitkering van het rijk, waarbij ook aan bestedingsvoorwaarden voldaan moet worden en sprake kan zijn van een terugvordering.
Mede gelet op mogelijke EU-controles in de periode t/m 2023 blijft het wenselijk om het maximale risicobedrag op € 4 mln. te houden.
Termijn duidelijkheid
De uiteindelijke financiële risico’s van de programma ‘s 2014-2020 zullen pas na afloop van deze programma’s, bij de eindafrekening in 2025-2026 bekend zijn.
Acties/beheersing
De (externe) uitvoeringsorganisaties van de EU programma’s beoordelen de juridische aspecten van de EFRO-projectsubsidies. Voor wat betreft het aandeel provinciale cofinanciering zijn wij zelf verantwoordelijk voor de juridische toetsing. In de regel wordt een provinciale cofinanciering aan een Limburgse partner in een EU project afgegeven als een inspanningsverplichting. Het financiële risico is zodoende beperkt.
Motorrijtuigenbelasting
Financiële impact
Het bevorderen van het gebruik van de elektrische auto (welke tot 2025 zijn vrijgesteld van de motorrijtuigenbelasting) en de toenemende groei van de private leasemarkt (weglekeffect naar provincies waar de leasemaatschappij gevestigd is) hebben een negatieve impact op de provinciale opcenten. Het maximaal financieel risico als gevolg van genoemde ontwikkelingen is bepaald op € 3,0 mln.
Omschrijving risico
De jaarlijkse opbrengst met betrekking tot de opcenten op de hoofdsom motorrijtuigenbelasting wordt geraamd aan de hand van de zogenaamde theoretische opbrengstberekening (op basis van door de belastingdienst periodiek verstrekte gegevens van de samenstelling van het wagenpark in de provincie). Op grond van het vigerende convenant dat tussen het Ministerie van Financiën en de provincies is gesloten waarin de waarborgen, de eenduidigheid over de berekeningsmethodiek, de informatie-uitwisseling tussen de belastingdienst en de provincies en de accountantscontrole die de Auditdienst Financiën uitvoert op de heffing en inning door de belastingdienst zijn vastgelegd, is het risico dat de werkelijke afdrachten substantieel kunnen afwijken van de geraamde opbrengsten bijzonder laag.
Op basis van het huidige Coalitieakkoord 2023-2027 "Elke Limburger telt!" kiezen wij ervoor de motorrijtuigenbelasting in lijn te brengen met de rest van onze begroting door de indexatie van het aantal opcenten gelijk te trekken met de algehele begrotingsindex.
Onder lokale lastendruk wordt verstaan hoe de lokale lastendruk zich verhoudt ten opzichte van de landelijke lastendruk. Hierbij is met name de hoogte van de opcenten van belang. Het aantal opcenten op de motorrijtuigenbelasting dat de provincies met ingang van 1 januari 2023 mochten heffen was gemaximeerd op 125,9. De Belastingdienst verstrekt jaarlijks een gewichtsuitdraai van het Limburgse wagenpark bestaande uit overzichten met de aantallen personenauto's en motoren, onderverdeeld naar gewichtsklasse en soort brandstof. Aan de hand van de gewichtsuitdraai opgesteld naar de situatie van 1 juli 2022 waren de opbrengsten aan provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting 2023-2026 geraamd met een opbrengst per opcent van ruim € 1,435 mln. Op basis van het maximaal te heffen aantal opcenten van 125,9 en de feitelijke heffing van 80,6 kende de Provincie een onbenutte belastingcapaciteit van 45,3 opcenten oftewel een onbenutte belastingcapaciteit in 2023 van € 65 mln.
Tot aan de val van het Kabinet Rutte IV was onderstaande informatie de meest actuele stand van zaken:
In het Coalitieakkoord 2021-2025 ‘Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst’ stelt het Kabinet het volgende: “Om een stabielere financiering voor de medeoverheden te realiseren en hun autonomie te vergroten, wordt in de komende jaren een nieuwe financieringssystematiek voor de periode na 2025 uitgewerkt, waarbij de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken. Daarbij worden ook alternatieven voor de OZB en MRB in de beschouwing betrokken. In deze periode zal de financiering van de medeoverheden grotendeels worden vormgegeven via de accres systematiek. Deze plannen en de uitwerking ervan de komende jaren, hebben een grote impact op de toekomstige financiële positie van de provincies.
Met de introductie van Betalen naar Gebruik als mogelijke opvolger van de Motorrijtuigenbelasting en de instelling van fondsen voor de bekostiging van de grote maatschappelijke opgaven zien wij meer financiële onzekerheden voor de Provincies op de (middel)lange termijn, die Provincies in zwaar weer kunnen brengen."
Het nieuwe kabinet heeft in het coalitieakkoord opgenomen dat het streeft naar een nieuwe financieringssystematiek voor de Provincies en Gemeenten met ingang van 2026. De gezamenlijke Provincies zijn daarom een traject gestart waarbij gezamenlijk met Rijk en Gemeenten gewerkt wordt aan deze nieuwe systematiek. Minister Bruins Slot (BZK) heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de stappen die het kabinet wil zetten om te komen tot een nieuwe financieringssystematiek voor medeoverheden. Maandag 11 juli 2022 heeft zij daartoe een contourennota aan de Tweede Kamer gestuurd. Samengevat wordt in deze brief geschetst hoe het kabinet toe wil werken naar een herziening van de Financiële-verhoudingswet in 2024. Dit voornemen vloeit voort uit de ambitie uit het Coalitieakkoord om een stabielere financiering voor de medeoverheden te realiseren en hun autonomie te vergroten, met name voor de periode na 2025. Het kabinet en de medeoverheden zijn namelijk van mening dat de financieringssystematiek zoals die nu is vormgegeven verbetering behoeft. Meer stabiliteit en ruimte voor autonome keuzes op regionaal en lokaal niveau worden daarbij nagestreefd.
In het Coalitieakkoord (Rutte IV) is vastgelegd dat het accres op de fondsen (gemeentefonds en provinciefonds) vanaf 2026 wordt vastgezet, waardoor onzekerheid ontstaat over de toekomstige financiële ruimte van de medeoverheden. Vandaar ook dat gewerkt wordt aan een nieuwe, stabielere financieringssystematiek waarbij ook de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken. Zowel de VNG als het IPO hebben signalen afgegeven dat ze garanties willen hebben op tijdige duidelijkheid. Ook heeft het IPO een signaal afgegeven door aan een akkoord op het bevriezen van het volumedeel van het accres voor de periode 2022-2025 de voorwaarde te verbinden dat voor de financieringssystematiek ná 2025 een bevredigend resultaat wordt geboekt. Duidelijkheid voor Provincies en Gemeenten is namelijk nodig vanwege de grote opgaven die op de Provincies afkomen.
Termijn duidelijkheid
Het nieuwe kabinet heeft in het coalitieakkoord opgenomen dat het streeft naar een nieuwe financieringssystematiek voor de Provincies en Gemeenten met ingang van 2026.
Ontwikkeling/status
In 2023 was sprake van een groei van het wagenpark met 1,88% ten opzichte van het jaar daarvoor.
Acties/beheersing
De mogelijke (budgettaire) gevolgen van de afspraken tussen het Rijk en de provincies met betrekking tot bovengenoemde worden direct vertaald naar de provinciale begroting.