4. Nieuwe energie en leefmilieu

Nieuwe energie en leefmilieu

Terug naar navigatie - Nieuwe energie en leefmilieu

Een Limburg dat vooruit wil, heeft energie nodig. Betrouwbare en schone energie. Steeds vaker opgewekt uit duurzame bronnen, zodat de uitstoot van broeikasgassen wordt tegengegaan. De overgang naar duurzame energie zal niet vanzelf gaan en zowel van onze huishoudens als de industrie veel vragen. We zullen samen moeten komen tot een verantwoord tempo, zodat de effecten van verandering voor iedereen te dragen zijn. Hoe ingrijpend die effecten kunnen zijn, hebben we afgelopen jaren gezien. De oorlog in Oekraïne leidt tot een sterke beperking van de import van Russisch gas, en de effecten daarvan voelen we allemaal in onze portemonnee. Tegelijkertijd heeft dit gezorgd voor een herbezinning op onze afhankelijkheid van grondstoffen en een nieuwe kijk op strategische allianties en internationale handel. Jarenlang zijn we op het gebied van energie te afhankelijk geworden van externe bronnen en hebben we in Nederland achter de feiten aangelopen op het gebied van onze eigen energievoorziening. We wekken zelf te weinig eigen energie op, en dat heeft grote gevolgen. Hoge investeringen, bedrijven die dreigen te vertrekken en een overvol stroomnet.

Veel Limburgers vragen zich af of ze de energierekening en de boodschappen aan het einde van de maand wel kunnen betalen. De term 'energie-armoede' heeft z'n intrede gedaan. Bedrijven willen omschakelen van gas naar stroom, en worden geconfronteerd met wachtlijsten voor een zwaardere aansluiting op het elektriciteitsnet. Omdat de materialen daarvoor niet beschikbaar zijn en de benodigde vakmensen ook voor energiebedrijven nauwelijks te vinden zijn. Tegelijkertijd proberen overheden in de hele wereld de energielasten voor hun burgers wat dragelijker te maken door miljarden te investeren. Veelal in combinatie met inspanningen om te verduurzamen, om te schakelen naar lokaal opgewekte energie, en om regio's weer concurrerend te maken. Dat is dan weer een voordeel van de huidige moeizame energiesituatie.

Het gevoel voor urgentie rond de zogeheten 'energietransitie' is door al deze factoren groter dan ooit. Ook in Limburg zijn we klaar om nieuwe wegen te bewandelen. Een kwestie van pionieren en ondernemen, experimenteren, vallen, opstaan en weer doorgaan. Daarbij heeft onze regio een aantal extra uitdagingen. Bijvoorbeeld door onze geografische ligging, ver van de Noordzee waar een steeds groter deel van de Nederlandse elektriciteit in windmolenparken wordt opgewekt. Hoe komt die schone energie voor ons beschikbaar? We hebben daarnaast de beschikking over slechts beperkte fysieke ruimte in onze provincie om aan energievoorzieningen te spenderen. De mogelijke komst van de Einstein Telescope is daarop ook van invloed. Limburg heeft relatief veel energie-intensieve industrie en een verouderde woningvoorraad, dus onze energieopgave is ook daarom relatief groot. Dit zijn geen effecten die nu ineens zijn ontstaan en daarom is er de afgelopen jaren al veel in gang gezet om de Limburgse energieopgave te lijf te gaan. In Limburg willen we daarom nu een stap extra vooruit zetten. We pakken deze uitdaging samen op, zodat ook in de toekomst alle Limburgers kunnen profiteren van duurzame en toekomstbestendige energie.

Nieuwe Energie

We werken aan een toekomstbestendig energiesysteem in en voor Limburg. Het energiesysteem omvat alle processen, structuren en componenten die betrokken zijn bij (a) het winnen/opwekken van energie, (b) het transport/opslag en (c) het gebruik van energie. De totale keten van energieproductie tot eindgebruik. Het omvat zowel traditionele energiebronnen, zoals fossiele brandstoffen, als hernieuwbare energiebronnen, zoals zonne-energie en windenergie. 

Om beter inzichtelijk te krijgen waar we nu aan moeten werken ten behoeve van het energiesysteem van de toekomst, gaan we aan de slag met een energievisie. Deze visie zal tevens ingaan op de toekomstige energiemix en hoe systeemintegratie wordt beoogd. Hierbij gaat het om hoe de verschillende onderdelen van het (Limburgse) energiesysteem zich verhouden tot elkaar, bijvoorbeeld als het gaat om de inzet van gas, elektriciteit en warmte. De Provincie Limburg gaat het komende jaar in samenwerking met de betrokken partijen een energievisie voor Limburg opstellen, waarin het toekomstperspectief richting 2050 uiteen zal worden gezet.

Ruimte en de energietransitie zijn nauw met elkaar verbonden. De ruimte in Limburg is schaars, terwijl het nieuwe energiesysteem juist om veel ruimte vraagt. Het is van belang dat nieuwe manieren van energie-opwek en de hiervoor benodigde energie-infrastructuur goed ruimtelijk wordt ingepast, waarbij veiligheid en gezondheid geborgd zijn, en dat bestaande en nieuwe energie-infrastructuur optimaal wordt benut om de aanleg van onnodig (lange) nieuwe aansluitingen te voorkomen. Hiervoor hebben we ook aandacht gevraagd middels het Ruimtelijk Voorstel van de Provincie aan het Kabinet.

Ook aan de specifieke ketens en onderdelen van het energiesysteem – de gebouwde omgeving, warmtetransitie, verduurzaming van de industrie en bedrijventerreinen, energie-infrastructuur en grootschalige opwek – draagt de Provincie bij.

Gezonde en veilige leefomgeving
Een gezonde en veilige leefomgeving is een thema dat veel inspanning vraagt en de komende periode meer prioriteit vergt. Hier is de rol van de Provincie als regulerende overheid nodig met het uitoefenen van het formele bevoegd gezag. Een overheid, die haar inwoners beschermt tegen ongeoorloofde en ongewenste risico’s én werkt aan een beter leefmilieu. Met het beleidskader ‘Nieuwe energie & schoon leefmilieu’ gaan wij de komende jaren toewerken naar een robuuster beleid en uitvoering voor het Limburgse leefmilieu. Een gezond en veilig leefmilieu draagt immers bij aan de leefbaarheid in Limburg.
Na het landelijke advies van de Commissie Van Aartsen en het daaruit voorvloeiende Nationale Interbestuurlijk Programma, het rapport van de Zuidelijke Rekenkamer over het Limburgse VTH-stelsel in het milieudomein en een in 2023 uitgevoerde verkenning naar concretiserend milieubeleid, neemt de Provincie sterker dan voorheen haar verantwoordelijkheid. We gaan van een minimalistische aanpak naar een robuuste uitvoering op basis van een realistisch en uitvoerbaar perspectief. Niet alleen omdat het moet, maar omdat wij als provinciale ‘overheid’ hier een zorgplicht voor dragen om het Limburgse leefmilieu te verbeteren.

Ons beleidskader

Terug naar navigatie - Ons beleidskader

Op 12 april 2024 is het beleidskader ‘Nieuwe energie & schoon leefmilieu’ vastgesteld door Provinciale Staten. 

Wat willen we bereiken?

Terug naar navigatie - Wat willen we bereiken?

4.1. Nieuwe energie

Terug naar navigatie - 4.1. Nieuwe energie

Nieuwe energie

We streven deze collegeperiode de volgende doelstellingen na:

  • in 2030 is het aandeel huishoudens met een laag inkomen en een woning van lage energetische kwaliteit gedaald van nu 6,6% naar 5%;
  • in 2030 is op 70% van de geschikte daken kleinschalige opwek (<15 kWp) via gemiddeld 10 zonnepanelen op dak gerealiseerd, concreet moet dit leiden tot 1.300 MW Photovoltaic Vermogen, hierna te noemen PV-vermogen, in 2030;
  • in 2030 bedraagt de CO2-emissie reductie van de gebouwde omgeving 55% t.o.v. 1990;
  • in 2030 bedraagt CO2/N2O-reductie van de industrie 55% t.o.v. 1990;
  • de energie-infrastructuur is betrouwbaar, wordt efficiënt benut en voorziet beter in de transportcapaciteit voor invoeding en afname van elektriciteit;
  • in 2030 is er 2,5 TWh duurzame opwek van energie gerealiseerd voor grootschalige installaties (>15 kWp) in Limburg.

Een Limburg dat vooruit wil, heeft een schoon en gezond leefmilieu nodig met een toekomstbestendige energievoorziening. De gevolgen van klimaatverandering zijn ingrijpend en zorgen ervoor dat onze huidige brede welvaart en bestaanszekerheid onder druk staan. Landelijk wordt daarom, via het Klimaatakkoord, ingezet op een klimaatneutrale samenleving in 2050. Dat betekent dat we nu al werken aan energiebesparing en omschakelen naar nieuwe bronnen en dragers van energie. Energie is een basisvoorziening voor mensen én bedrijven. De leveringszekerheid en betaalbaarheid van energie is belangrijk. Door internationale ontwikkelingen en geopolitieke onzekerheden steeg de prijs van energie de afgelopen tijd aanzienlijk. Het zijn basisvoorzieningen en randvoorwaarden die de overheid in brede zin moet garanderen en die niet (alleen) aan de markt overgelaten kunnen worden. Vanuit de algemene verantwoordelijkheid ontwikkelt de Provincie daarom beleid en initiatieven op het gebied van 'Energie-infrastructuur & Ruimtelijke Inbedding en Verduurzaming Industrie en bedrijventerreinen' (4.1.1.) en 'Verduurzaming Gebouwde omgeving & Warmte en Grootschalig opwek' (4.1.2.).

Conform het coalitieakkoord 2023-2027 is er een nieuwe PS-cyclus vormgegeven, waarbij wordt ingezet op het vaker tussentijds informeren van PS via onder andere werkbezoeken en informerende sessies. Op dit moment wordt er organisatiebreed gewerkt aan een nieuw systeem waarmee PS op elk gewenst moment inzicht zal hebben in de ontwikkelingen op indicatorniveau (op basis van de beschikbaarheid van de data uit de diverse genoemde bronnen). De doelen en daarbij behorende indicatoren van het programma Nieuwe Energie zijn opgesteld in lijn met het op 12 april 2024 door PS vastgestelde beleidskader 'Nieuwe Energie en een Schoon Leefmilieu'.

Wat merkt de Limburger ervan?

Aan de hand van indicatoren maken wij zichtbaar of we op koers liggen met het behalen van onze doelstellingen voor deze Statenperiode. Hierbij is de Provincie natuurlijk ook afhankelijk van partners en andere autonome ontwikkelingen. De indicatoren die reeds beschikbaar zijn, zijn hieronder gepresenteerd.

Bekende CO2-uitstoot (BBV) (MO 8d)

Deze BBV indicator geeft de CO2;-emissie over de jaren heen weer (Bron: Regionale Klimaatmonitor met een bewerking door IPO).  De emissie van CO2 is hierbij bepaald door het verbruik van gas, elektriciteit en vervoersbrandstoffen te vermenigvuldigen met de emissiefactor van die energiedrager. Deze emissiefactoren variëren per jaar, afhankelijk van bijvoorbeeld de brandstofmix van de elektriciteitsproductie en de samenstelling van aardgas. De emissie is gegeven in kTon. Na 2015 is sprake van een structurele afname van de CO2-emissie. 

Bron: Regionale klimaatmonitor
Hernieuwbare Energie (BBV) (MO 8e)

Deze BBV-indicator geeft de groei weer van hernieuwbare opwek in Limburg.  Dit betreft hernieuwbare energie uit zon, wind, biomassa, bodem, buitenlucht en water, zowel voor elektriciteit, warmte of vervoer. De hernieuwbare opwek is weergegeven in TeraWattuur (TWh) (bron: Regionale Klimaatmonitor).   

Bron: Regionale klimaatmonitor
CO2/N2O-emissie van de industrie conform de NEA-monitoring (D 31a)

In deze figuur is de emissie van CO2 en lachgas door de industrie weergegeven in kiloton CO2-equivalenten.  Daarbij is de emissie van lachgas vermenigvuldigd met de broeikasgasfactor om daarmee een vergelijkbare maat te krijgen voor het broeikasgaseffect.

Weergegeven is de emissie van de bedrijven die vallen onder de CO2-heffing. Daarmee hebben de cijfers niet betrekking op de hele sector industrie, maar wel van de grootste veroorzakers van deze broeikasgassen. De emissie wordt  gepubliceerd door de Nationale Emissie Autoriteit (NEA).  De cijfers van de NEA gaan over de emissie uit schoorstenen van de betrokken bedrijven. Dit onderscheidt zich van de CO2-emissie uit de Regionale Klimaatmonitor die veelal, maar niet uitsluitend, werkt met de verbruiksmethode. Daarin wordt de CO2-emissie bepaald door het gebruik van elektriciteit, gas en vervoersbrandstoffen vermenigvuldigd met de emissiefactor (zie ook MO_8d).

In het beleidskader is als doel geformuleerd om deze emissie te verlagen tot 45% t.o.v. het niveau van 1990. Daarmee is het doel gelijk aan het nationale doel. Er zijn evenwel geen regionale cijfers van de emissie in 1990 beschikbaar, alleen de emissie op nationaal niveau. Hierdoor is het doel niet te kwantificeren. Voor de najaarsnota wordt onderzocht of een verantwoorde schatting kan worden gemaakt. 

Bron: Provincie Limburg
Elektriciteitsproductie (TWh) door grootschalige zon-pv en windturbines (D 33a)

Deze figuur toont de gerealiseerde elektriciteitsproductie uit grootschalige zon-pv-installaties en windturbines in teraWattuur (TWh = 1 biljoen kWh) . Grootschalige zon-pv-installaties hebben een vermogen van 15 kW of meer en kunnen zowel op dak als op de grond gelegen  zijn.  De productie is bepaald volgens de methodiek van Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). PBL publiceert deze cijfers als onderdeel van de monitoring van de RES-opgave. Dit houdt in dat de jaarlijkse fluctuaties door meer of minder zon of wind er uit zijn gehaald. Dit heet genormaliseerd gebruik, waarbij wordt teruggerekend naar een 'normaal' zon- en windjaar. De energieproductie van installaties die in een bepaald jaar zijn gebouwd wordt aangevuld met de productie die zij in een heel jaar zouden leveren (bijtelling).  

Doel is om in 2030 een productie van 2.5 TWh te bereiken.  De jaarlijkse groei vlakt af en bedraagt tussen 2022 en 2023 0.2 TWh. 

Bron: Regionale klimaatmonitor
CO2-emissie van de gebouwde omgeving [bronbenadering] (D 34a)

Ook voor de gebouwde omgeving zijn er geen regionale cijfers voor de gehele CO2-emissie. Deze figuur toont de CO2-emissie van de gebouwde omgeving volgens de bronmethode in kiloton (kTon) (bron: Regionale Klimaatmonitor).  Er wordt hierbij uitsluitend gekeken naar de emissie uit de schoorstenen van de gebouwde omgeving. Dit zijn de verwarmingsinstallaties die middels de verbranding van gas  gebouwen verwarmen. Het elektriciteitsverbruik wordt hierbij niet meegerekend (dat wordt in deze berekeningswijze toegerekend aan de sector energie).  Deze berekeningsmethodiek is gelijk aan die van doelstelling D31 a)

De trend van de afgelopen jaren is een beperkte jaarlijkse daling met een iets grotere daling in het jaar 2022. Het doel is gelijk aan het nationale doel, waarbij de emissie in 2030 45% bedraagt van het niveau in 1990.  Ook voor de gebouwde omgeving geldt dat er geen regionale cijfers zijn voor de CO2-emissie.  Het reductiedoel is bij benadering te bepalen op basis van de gegevens van de emissieregistratie uit 1990 (1.693 kTon): 762 kTon (0,45).  

Bron: Regionale klimaatmonitor
Het aandeel huishoudens in Limburg met een laag inkomen én een woning van laag energetische kwaliteit (D 35a)

CBS publiceert data over energiearmoede en hanteert daarvoor verschillende indicatoren.  De getoonde indicator laat huishoudens naar voren komen die kwetsbaar zijn omdat ze een laag inkomen hebben en wonen in een woning met een lage energetische kwaliteit. Hierdoor worden ook huishoudens meegenomen die hun energierekening wel kunnen betalen, maar door de lage energetische kwaliteit problemen kunnen ervaren in wooncomfort. Bijvoorbeeld omdat de woning moeilijk of alleen tegen hoge kosten te verwarmen is.

De rapportage van CBS geeft de getallen van twee jaar geleden.  Medio 2024 zijn de getallen van 2022 beschikbaar gekomen. Er is tevens een methodewijziging doorgevoerd, waarbij de indicatorwaarden van voorgaande jaren zijn bijgesteld. Daarmee is ook de waarde van het uitgangsjaar gewijzigd.  

Er is vanaf de start van de statistiek een verbetering zichtbaar in de situatie rond energiearmoede, waarbij in 2022 de doelstelling behaald is. Weergegeven zijn de gemiddelde waarden van de gehele provincie. Op wijkniveau verschillen de waarden aanzienlijk, waarbij  de indicator in een aantal wijken boven deze gemiddelden liggen.  

Bron: Regionale klimaatmonitor
Het geplaatste PV-vermogen (MW) op dak op woningen in Limburg (D 36a)

Deze CBS-indicator betreft vooral installaties op woningen, maar ook kleine installaties bij bedrijven of op de grond. Grotere woningen met een installatie boven de 15 kW tellen daarentegen niet mee. Er is vanaf 2018 sprake van een jaarlijkse toenemende groei in het vermogen. 

Bron: Regionale klimaatmonitor

4.2. Gezond en veilig leefmilieu

Terug naar navigatie - 4.2. Gezond en veilig leefmilieu

Gezond en veilig leefmilieu

We streven deze collegeperiode de volgende doelstellingen na:

  • in 2027 is de gezondheid van de Limburger bevorderd door verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving t.o.v. 2020 middels:
    –    verminderen blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen;
    –    verminderen geluidsoverlast & bevorderen van stilte;
    –    verminderen emissies verontreinigende stoffen naar lucht;
    –    voorkomen van vermijdbare milieuschade, c.q. het (vooruit)schuiven van milieuschade.
  • in 2027 zijn risico’s op ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven of tijdens transport ingeperkt t.o.v. 2020.

De ambitie is een aantoonbaar gezond en veilig leefmilieu in Limburg. Omdat bijvoorbeeld schone lucht en de kwaliteit van het leefmilieu van groot belang zijn voor de gezondheid vraagt deze ambitie om minder uitstoot van luchtverontreinigende stoffen (zoals fijnstof) en het terugdringen van omgevingslawaai.  

Omgevingskwaliteit en andere aspecten van leefmilieu worden aan het begin van het realiseren van alle fysieke opgaven expliciet meegenomen. Gezorgd wordt voor een verantwoorde manier van omgaan met de schaarste in zowel fysieke als milieuruimte. Hier ligt een nauwe relatie met Programma 5 “Leefbare steden en dorpen”. 

Het verwezenlijken van een gezond en veilig leefmilieu in Limburg vraagt om een robuust VTH-stelsel (vergunningen, toezicht en handhaving) voor de provinciale kerntaken waaronder milieu en natuur. Bij een robuust VTH stelsel behoort een uitbreiding van de uitvoeringscapaciteit. Daarbij wordt onder andere ingezet op een intensivering van provinciaal milieubeleid. 

In paragraaf 4.2.1. 'Gezond en veilig leefmilieu' is de beleidsontwikkeling op het gebied van gezonde en veilige leefomgeving (milieu) opgenomen en de besteding van incidentele middelen daarvoor. In paragraaf 4.2.2. is de structurele uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving en de structurele kosten die daarbij horen opgenomen. 

Wat merkt de Limburger ervan?

Het te verwachten maatschappelijke effect is dat Limburgers gemiddeld langer en in goede gezondheid leven. Enerzijds doordat zij minder ziek worden en stress beleven door de leefomgeving waarin ze verkeren en anderzijds dat zij minder risico lopen om te sterven bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. 

Het causale verband tussen levensduur en de effecten van de leefomgeving op die levensduur is moeilijk aan te tonen. Relevante, maar niet allesomvattende, indicatoren zijn 1) het percentage van de totale ziektelast door omgevingsgeluid en luchtvervuiling, 2) het aantal maanden korter leven door luchtvervuiling en 3) de ervaren gezondheid. Deze indicatoren geven enig inzicht in de lange termijn effecten van het gevoerde beleid (zie de Maatschappelijke Opgave hierboven). Op de middellange termijn wordt daarvoor gekeken naar de emissies en blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen, ernstige geluidshinder en slaapverstoring en de geluidsbelasting in relatie tot de geluidsnorm in stiltegebieden. Voor externe veiligheid is nog geen indicator beschikbaar, maar wel beleidsinformatie via www.risicokaart.nl

Aan de hand van onderstaande indicatoren maken wij zichtbaar of we op koers liggen met het behalen van onze doelstellingen voor deze Statenperiode. Hierbij is de Provincie natuurlijk ook afhankelijk van partners en andere autonome ontwikkelingen. De indicatoren die reeds beschikbaar zijn, zijn hieronder gepresenteerd. 

Monitoring geluidsbelasting stiltegebieden (D 37d)

Met deze indicator geven we de stiltegebieden in Limburg weer met de geluidbelasting en of deze voldoet aan de richtwaarde van 40 dB(A). De indicator geeft per stiltegebied per jaar de gemeten geluidsbelasting weer in dB(A).

Over de jaren heen wordt de richtwaarde van 40 dB(A) in een meerderheid van de gebieden gehaald. De verbeterde prestatie van de gebieden in 2023 wordt mogelijk voor een deel verklaard uit de in 2022 gelanceerde stiltecampagne waarin ten behoeve van de flora en fauna op de belangrijke waarde van stilte en rust in de gebieden is gewezen.

Bron: Provincie Limburg

Jaarlijks berekende blootstelling luchtkwaliteit in Limburg (D 37a)

Met deze indicatoren geven we de berekende blootstelling van de Limburgse bevolking weer aan fijnstof (PM10) en stikstofoxiden (N02) in microgram/m3 tussen 2010 en 2021. 

De blootstelling of het bevolkingsgewogen gemiddelde is een combinatie van de berekende concentratie per adres en het aantal inwoners per adres. Met de blootstelling geven we weer hoe hoog de concentratie per inwoner van Limburg gemiddeld is.

In de grafiek zien we een dalende trend in de blootstelling aan fijnstof en stikstofoxiden. Dit hangt samen met de eveneens dalende trend van de uitstoot van deze stoffen. In het oog springend zijn de coronajaren 2020 en 2021. Door de afname van verkeer zijn de concentraties NO2 opvallend lager. 

Bron: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Aantal klachten vliegverkeer (D 37c)

Met deze indicatoren geven we de trend weer van het aantal klachten dat over vliegverkeer wordt ingediend bij het Klachten Informatie Centrum Luchtverkeer. Deze indicator helpt de Provincie om een beeld te vormen van de hinder die de omgeving ondervindt van vliegverkeer.

Bron: Provincie Limburg
Aantal klachten in stiltegebieden (D 37e)

Met deze indicator geven we het aantal klachten weer over stiltegebieden in 2024. Klachtmeldingen kunnen betrekking hebben op kenbaarheid, vermoede overtredingen en verzoeken om handhaving.  Opvallend is dat 4 van de 10 meldingen afkomstig zijn van één persoon. 

Bron: Provincie Limburg
Emissie van NO2 naar lucht (D 37fa)

Met de onderstaande  indicator geven we de emissie, oftewel uitstoot, weer van stikstofoxide (NO2) tussen 1990 en 2022. De indicator geeft de uitstoot weer uit alle bronnen in de provincie Limburg voor de betreffende jaren.

De uitstoot van NO2 laat een dalende trend zien. Dit is het gevolg van minder uitstoot door voornamelijk verkeer, industrie en energie door schonere technieken.

Bron: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Emissie fijnstof naar lucht (D 37fb)

Met deze indicator geven we de emissie oftewel uitstoot weer van fijnstof (PM10) en fijnstof (PM2.5) tussen 1990 en 2022 in tonnen. De indicator geeft de uitstoot weer uit alle bronnen in de provincie Limburg voor de betreffende jaren.

De uitstoot van PM10 en PM2.5 laat een dalende trend zien. 

Bron: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

Uitvoering begroting 2025: budgetrealisatie

Terug naar navigatie - Uitvoering begroting 2025: budgetrealisatie

De totale lasten van de gewijzigde begroting 2025 voor dit programma tot aan de Voorjaarsnota bedragen € 31,50 mln., bestaande uit € 20,72 mln. reguliere middelen, € 10,78 mln. personeelskosten en € 0,01 mln. kapitaallasten.

In onderstaande grafiek presenteren wij alleen de reguliere middelen vanwege de beïnvloedbaarheid van deze posten. Het betreft de bestedingen en juridische verplichtingen tot 1 april (gerealiseerd en verplicht) en de op dat moment resterende vrije ruimte binnen de vastgestelde budgetten. 

Onze voortgangsanalyse geeft aan dat het niet nodig is om de begroting op dit moment bij te stellen.

Wat mag het kosten?

Terug naar navigatie - Wat mag het kosten?

In deze Voorjaarsnota 2025 wordt de begroting van het programma Nieuwe energie en leefmilieu bijgesteld op basis van de inhoudelijke en financiële voortgang, zoals beschreven in de beleidsproducten en voortgangsinformatie. 

De volgende voorstellen, betreffende ophoging van budgetten zijn opgenomen:

  • Afval en Circulaire economie: een bedrag van € 0,05 mln.;
  • Aanschaf OGI-camera € 0,15 mln.;
  • Structurele ophoging budget OD ZL van € 3,40 mln. 

Daarnaast zetten wij in 2025 voor een bedrag van € 2,62 mln. in aan specifieke uitkeringen. Dit bedrag wordt ingezet voor: 

  • de Limburgs Uitvoeringsprogramma Energiehubs € 1,31 mln.;
  • Ontzorgingsprogramma MKB € 1,47 mln. in 2025, waarvan 0,61 mln. gefaseerd wordt ingezet in 2026 en 2027;
  • Programmamanagement BO EVI - cluster Chemelot € 0,45 mln., gefaseerd over de jaren 2025 t/m 2027.

Tot slot faseren wij middelen van de decentralisatie uitkering Uitvoeringskosten Klimaatakkoord door een bedrag van € 0,22 mln. naar voren te halen van 2026 naar 2025.

Per saldo stijgen de lasten met € 6,43 mln. Het gevolg van deze wijzigingen is dat het begrote uitgavenvolume van de begroting (lasten en stortingen in de reserves) van dit programma stijgt van € 31,50 mln. naar € 37,93 mln.

Voor nadere details verwijzen wij naar de toelichtingen op product-niveau bij 'Wat gaan we daarvoor doen?', onderdeel Geld.

Bedragen x €1.000